Herkomst

Degoes zijn knaagdieren die in het wild in het Andesgebergte in Chili, Zuid-Amerika, voorkomen. Ze leven in grote groepen op rotsachtige toendravlaktes op ongeveer 1500m hoogte. Ze klimmen er in bomen en struiken, echter gewoonlijk maar tot 1,5m hoog. Ze gebruiken de spleten en gaten in de rotsen als woonruimte en om weg te kruipen als er gevaar dreigt. Tot grote ergernis van de plaatselijke boeren vormen degoes de grootste dierenpopulatie in het Andesgebergte. Aangezien de degoes hun gewassen opeten, worden ze er al een ware plaag aanschouwt en probeert men ze met alle mogelijke middelen te bestrijden.



Naast de mens vormen de roofvogels eveneens een grote natuurlijke vijand van de degoes. Vooral uilen en valken houden wel van een degoehapje. De vele natuurlijke vijanden samen met de lage voedselvoorraad, ziekten, extreme temperatuursverschillen en het gebruik van pesticiden zorgen ervoor dat een wilde degoe gewoonlijk niet ouder dan 2 jaar wordt. Toen Europese onderzoekers aan het einde van de 18de eeuw de degoes bestudeerden, dacht men eerst dat het een soort eekhoorn was. Later kwam men er achter dat ze meer verwant waren aan de cavia, ??n van hun streekgenoten. In Europa werden ze oorspronkelijk alleen gehouden in dierentuinen en gebruikt als proefdieren voor medisch onderzoek en het bestuderen van hun gedrag.. Wilde degoes worden inclusief staart tot 40cm groot, maar door de vele inteelt zijn ze de degoes die als huisdieren gehouden worden ongeveer 25cm lang.

Vanwege het vrij sociale gedrag werden ze omstreeks 1990 in de dierenwinkels ge?ntroduceerd als leuke op hamsters lijkende knuffeldieren die weinig verzorging en een kooi niet groter dan die van een hamster nodig hebben. Echter, niets is minder waar.